Teratogeniteit van de anti-epileptica


Abstract

De inname van anti-epileptica tijdens de zwangerschap is geassocieerd met een verhoogd risico van foetale misvormingen. De resultaten van een recente studie tonen geen verhoogd risico van misvormingen bij kinderen wiens moeder epilepsie had, maar tijdens de zwangerschap niet behandeld werd met anti-epileptica. Hoewel een beschermend effect van foliumzuur niet duidelijk is aangetoond, wordt bij vrouwen behandeld met anti-epileptica, inname van foliumzuur tijdens de periconceptionele periode toch aanbevolen.

Wanneer vrouwen met epilepsie tijdens de zwangerschap worden behandeld met anti-epileptica, is er een verhoogd risico van misvormingen bij de foetus, in het bijzonder majeure misvormingen, microcefalie, groeivertraging, en hypoplasie van het aangezicht en de vingers. Er is gesuggereerd dat deze misvormingen zouden kunnen te wijten zijn aan andere factoren, zoals de epilepsie zelf.

In een recente cohortstudie werd de incidentie van misvormingen te wijten aan anti-epileptica geanalyseerd in drie groepen van kinderen.

  • Kinderen wiens moeder tijdens de zwangerschap werd behandeld met één (n = 223) of meerdere (n = 93) anti-epileptica.
  • Kinderen wiens moeder lijdt aan epilepsie, maar die tijdens de zwangerschap niet werd behandeld met anti-epileptica (n = 98).
  • Kinderen wiens moeder niet lijdt aan epilepsie, en geen anti-epilepticum tijdens de zwangerschap nam (controlegroep, n = 508).

De resultaten tonen bij kinderen die tijdens de zwangerschap waren blootgesteld aan een anti-epilepticum, een significant verhoogd risico van misvormingen ten opzichte van de controlegroep (20,6% versus 8,5%); deze risicoverhoging was nog groter wanneer de moeder meerdere anti-epileptica had genomen (28% versus 8,5%). Een vergelijkbare verhoging van het risico werd gezien bij de vrouwen die voor een andere indicatie (b.v. humeurstoornissen, migraine) anti-epileptica hadden genomen. Anderzijds toonde de studie geen verhoogd risico van misvormingen bij de kinderen wiens moeder epilepsie had, maar niet werd behandeld met anti-epileptica tijdens de zwangerschap.

De anti-epileptica die het meest in verband worden gebracht met een teratogeen effect zijn valproïnezuur, carbamazepine, fenytoïne en fenobarbital. Deze anti-epileptica zijn foliumzuurantagonisten. Er is dan ook gesuggereerd dat de inname van foliumzuur periconceptioneel het risico van misvormingen te wijten aan de inname van anti-epileptica, zou kunnen verminderen. De gegevens daaromtrent zijn echter beperkt, en de optimale dosis is niet goed bekend (tussen de 0,4 mg en 4 mg per dag). [N.v.d.r.: wat het preventief effect van foliumzuur ten opzichte van neuraalbuisdefecten in het algemeen betreft, zie Folia van november 1998, februari 1998en februari 1997].

In geval van zwangerschap bij een vrouw behandeld met anti-epileptica zal men trachten de behandeling zoveel mogelijk te beperken, en bij voorkeur trachten te behandelen met één enkel anti-epilepticum in de laagste, doeltreffende dosis [n.v.d.r.: maar het blijft belangrijk een epilepsie-aanval bij een zwangere vrouw te vermijden.]

Naar

  • L. Holmes et al.: The teratogenicity of anticonvulsant drugs. N Engl J Med 344 : 1132-1138(2001)
  • Prévention du spina bifida. La Revue Prescrire 21 : 600 – 607(2001)