TOP 25 van de RIZIV-uitgaven voor geneesmiddelen in de ambulante zorg voor 2015

[Reeds verschenen in de rubriek “Goed om te weten” op onze website op 16/02/17]

Naar jaarlijkse gewoonte werden recent de uitgaven van het RIZIV voor geneesmiddelen in de ambulante sector bekendgemaakt. Het betreft de top 25 van de uitgaven van het RIZIV in 2015 voor terugbetaalde geneesmiddelen afgeleverd in de openbare apotheken. De uitgaven zijn geklasseerd per actief bestanddeel [zie www.riziv.fgov.be, klik “Publicaties”; zoekterm “Infospot”]. Deze lijst levert heel wat interessante informatie op.
Ze bevat enerzijds dure geneesmiddelen die gebruikt worden door een beperkt aantal patiënten, bv. de TNF-remmers adalimumab en etanercept voor behandeling van reumatoïde artritis en andere immuungemedieerde aandoeningen, en stollingsfactoren voor hemofiliepatiënten. Anderzijds bevat de lijst minder dure geneesmiddelen die echter gebruikt worden door veel meer patiënten. Uit deze laatste groep werden er enkele geselecteerd en hieronder wat meer in detail besproken.

Statines

Net zoals vorig jaar [zie Folia november 2015] vinden we in de top 25 voor 2015 drie statines: rosuvastatine (derde plaats), atorvastatine en simvastatine (twaalfde en dertiende plaats). In 2015 was er terugbetaling voor in totaal 1.372.742 patiënten behandeld met een van deze 3 statines. Rosuvastatine werd voorgeschreven aan 21% van de patiënten behandeld met een statine. Het middel is drie- tot viermaal duurder dan andere statines en vertegenwoordigt de helft van het RIZIV-budget voor de statines. Het hoge gebruik van rosuvastatine staat in contrast met de wetenschappelijke gegevens die slechts een beperkter gebruik van rosuvastatine verantwoorden [zie Folia juli 2015]. 

PPI’s

Ook de PPI’s werden, zoals in de afgelopen jaren, nog steeds vaak voorgeschreven in de ambulante praktijk. In de top 25 vinden we 2 PPI’s: pantoprazol en omeprazol. In 2015 was er terugbetaling voor in totaal 1.816.542 patiënten behandeld met een van deze PPI’s. Uit deze gegevens kan wel niet opgemaakt worden of het hier kortdurende of chronische behandelingen betreft. Pantoprazol blijft het populairste PPI en kende in 2015 een stijging met 100.000 behandelde patiënten, vergeleken met het jaar ervoor. 

DOAC’s

Twee directe orale anticoagulantia (DOAC’s) zijn opgenomen in deze top 25. Het aantal patiënten behandeld met rivaroxaban is met 18% toegenomen vergeleken met het jaar ervoor. Apixaban, beschikbaar sinds 2012, duikt voor het eerst op in de top 25. In totaal werden in 2015 ongeveer 111.000 patiënten met één van deze beide DOAC’s behandeld. Voor deze cijfers zijn verschillende verklaringen mogelijk. Misschien zet het grotere gebruiksgemak van deze middelen de voorschrijver er nu vaker dan vroeger toe aan een anticoagulerende behandeling op te starten bij bv. een patiënt met voorkamerfibrillatie? Of misschien worden bij steeds meer patiënten, soms ten onrechte of onnodig, de vitamine K-antagonisten (acenocoumarol, fenprocoumon en warfarine) vervangen door een DOAC? Voor een genuanceerde plaatsbepaling van vitamine K-antagonisten en DOAC’s verwijzen we naar de Folia van januari 2017.

Amoxicilline + clavulaanzuur

Hoewel het aandeel van amoxicilline + clavulaanzuur in het totale verbruik van amoxicilline en amoxicilline + clavulaanzuur jaar na jaar blijft dalen (van 61% in 2002 naar 47% in 2013), wordt in België nog steeds (te?) frequent amoxicilline + clavulaanzuur voorgeschreven in de ambulante praktijk. Deze associatie is in de eerste lijn zelden aangewezen en de voornaamste indicaties voor de ambulante praktijk zijn volgens het BCFI de volgende.

  • Volwassenen: empirische behandeling van pneumonie bij patiënten met comorbiditeit of verlaagde immuniteit; acute exacerbaties van COPD bij patiënten met comorbiditeit; slikpneumonie. 

  • Kinderen: de associatie amoxicilline + clavulaanzuur is bij luchtweginfecties bij kinderen enkel te overwegen wanneer bij acute rhinosinusitis of acute middenoorontsteking na 2 à 3 dagen behandeling met amoxicilline alleen, geen verbetering optreedt. 

  • Sommige bijtwonden.

Paliperidon

Paliperidon, een atypisch antipsychoticum en de voornaamste actieve metaboliet van risperidon, verscheen in 2014 voor het eerst in de top 25 en bekleedt in 2015 de 20e plaats. Naargelang de vorm (oraal of injecteerbaar depotpreparaat), is het middel vergund voor de behandeling van schizofrenie en/of schizoaffectieve stoornis. Het is niet aangetoond dat paliperidon werkzamer of veiliger zou zijn dan andere antipsychotica en een behandeling met paliperidon is (voor de gemeenschap, niet voor de patiënt) aanzienlijk duurder dan een behandeling met oudere antipsychotica. Er zijn dus geen redenen om paliperidon te verkiezen boven andere antipsychotica [zie Folia januari 2015].

Deze top 25 geneesmiddelen van 2015 vertegenwoordigen een uitgave van ongeveer 922 miljoen euro; de totale RIZIV-uitgaven voor geneesmiddelen in de ambulante praktijk bedroegen in 2014 circa 2.600 miljoen euro (de gegevens voor 2015 zijn momenteel nog niet beschikbaar). Deze som includeert niet de persoonlijke bijdrage van de patiënt (het zogenaamde remgeld, vaak geschat op 20%) en de kost van niet-terugbetaalde geneesmiddelen. 
Deze top 25 moet ons wel doen nadenken of een adequater geneesmiddelenvoorschrift niet meer geld zou kunnen vrijmaken voor noden binnen de gemeenschap waarvoor dit geld momenteel ontbreekt.